Vondel met fremdkörpers
Het Toneel Speelt herstelt de traditie om Vondels Gysbreght van Aemstel, drie eeuwen lang het populairste Nederlandse toneelstuk, op Nieuwjaarsdag op te voeren. Willem Jan Otten schreef drie nieuwe verzen. 'Ik dacht meteen: ik kan de schoenveters van Vondel niet strikken.'
'Vondels reien zijn weliswaar heel bekend, maar voor mij maken ze het stuk ook een tikje museaal. Terwijl we juist ontdekten dat 'De Gysbreght' zo ongelooflijk spannend is, dat het verhaal zó goed verteld wordt, dat je meteen het gevoel krijgt dat je met een hedendaagse oorlogswerkelijkheid te maken hebt', zegt schrijver Willem Jan Otten. Tijdens de herlezing van Gysbreght van Aemstel bij Het Toneel Speelt, besloten de makers tot een gedurfde ingreep in Vondels stuk uit 1637: drie van de vier reien, de (vroeger gezongen) verzen tussen de bedrijv interview willem jan otten schreef nieuwe reien voor Gysbreght van Aemstel en, werden vervangen door drie Gerichte gedichten van Willem Jan Otten. Alleen de vierde van Vondel ('Waer werd oprechter trouw') blijft in de nieuwe enscenering, die op 1 januari haar première beleeft, gehandhaafd.
De nieuwe reien, zegt Otten, maken ten eerste duidelijker dat de handeling zich afspeelt even vóór en tijdens Kerstnacht; en ten tweede, dat de vernietiging, de verkrachting van Amsterdam een zwaardere lading krijgt, juist omdát het in die heilige nacht plaatsheeft. Otten: 'Het is alsof het religieuze het seksuele oproept, en dat is iets wat we ook kennen uit recente oorlogen, die religieus gedreven leken, zoals die op de Balkan.' Vondels reien waren weliswaar voor zijn tijdgenoten zonneklaar en evident, voor de huidige toeschouwer zijn die niet direct even toegankelijk of helder. 'Door ze opnieuw te formuleren wilden we die thema's verduidelijken.'
'Al pratend hierover, kreeg ik de inval om me Kerstnacht voor te stellen als de bevalling, als de avond waarop Maria bevalt van Christus. Dat had ik nog niet zo vaak gelezen. En ik heb niet direct de verbinding met de hedendaagse werkelijkheid van oorlog en verkrachting gelegd, maar dit is wel een manier om naar Kerstmis te kijken op een fysieker manier.'
'Ik dacht ook meteen: ik kan de schoenveters van Vondel niet strikken. Het is ook een roekeloze onderneming, dit. Ik wilde heel graag die gedichten schrijven, maar ik realiseerde me dat ik me echt bij mijn eigen versificatie moest houden, de eigen manier waarop ik gedichten schrijf. Ik moest zelfs niet proberen om het te laten kleuren naar het stuk, of ze erin in te passen. Maar de gedichten fremdkörper laten zijn, zodat je meteen hoort: dit komt ergens anders vandaan.'
'Tezamen vormen ze een drieëenheid, ze zijn als zodanig eigenlijk de ondertekst van het stuk. Voorgedragen door één actrice (Marisa van Eyle), een figuur of een gestalte die buiten de handeling staat, maar wel een bewoonster van de stad is, en die zich direct tot een 'u' richt, tot God, zoals in mijn laatste bundel Gerichte gedichten. Waar het bij Vondel steeds een koor is, gevormd uit drie verschillendwe groepen uit de middeleeuwse Amsterdamse samenleving van rond 1300, ook met religieuze connotatie.'
De ongemoeide vierde rei is uiteraard helemaal 'Vondels', 'maar het werkt wel alsof ze allevier in eenzelfde persoonlijk, intiem register zitten', aldus Otten. 'Het gaat echt over twee mensen, die na een heel dramatische episode weer samenkomen. Dat past wonderwel.'
Gysbreght van Aemstel door Het Toneel Speelt. Regie Jaap Spijkers. 1 januari, Stadsschouwburg Amsterdam. hettoneelspeelt.nl
Willem Jan Otten schrijft in alle genres. Zijn laatste bundel Gerichte Gedichten werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 2012. Voor zijn roman Specht en Zoon ontving hij in 2005 de Libris Literatuurprijs. Otten heeft over Vondel geschreven in zijn essayboek Waarom komt u ons hinderen, en is een groot bewonderaar van Vondel als vertellende dichter. Zijn nieuwste publicatie is De Vlek, een roman in verzen.
Rei van Burghzaten
Waer werd oprechter trouw
Dan tusschen man en vrouw
Ter weereld ooit gevonden?
Twee zielen gloende aen een gesmeed,
Of vast geschakelt en verbonden
In lief en leedt.
De band, die 't harte bind
Der moeder aen het kind,
Gebaert met wee en smarte,
Aen hare borst met melck gevoed,
Zoo lang gedraegen onder 't harte,
Verbind het bloed.
Noch stercker bind de band
Van 't paer, door hand aen hand
Verknocht, om niet te scheiden,
Na datze jaeren lang gepaert
Een kuisch en vreedzaem leven leidden,
Gelijck van aerd.
Waer zoo de liefde viel,
Smolt liefde ziel met ziel,
En hart met hart te gader.
Die liefde is stercker dan de dood.
Geen liefde komt Gods liefde nader,
Noch schijnt zoo groot.
Geen water bluscht dit vuur,
Het edelst, dat natuur
Ter weereld heeft ontsteecken.
Dit is het krachtigste cement,
Dat harten bind, als muuren breecken
Tot puin in 't end.
Door deze liefde treurt
De tortelduif, gescheurt
Van haer beminde tortel.
Zy jammert op de dorre ranck
Van eenen boom, verdrooght van wortel,
Haer leven langk
Zoo treurt nu Aemstels vrouw,
En smelt als sneeuw van rouw
Tot water en tot traenen.
Zy rekent Gysbreght nu al dood,
Die, om zijn stad en onderdaenen,
Zich geeft te bloot.
O God, verlicht haer kruis,
Dat zy den held op 't huis
Met blijschap magh ontvangen,
Die tusschen hoop en vreeze drijft,
En zucht, en uitziet met verlangen
Waer dat hy blijft.
Rei van kinderloze moeders
Wij hebben ons ons hele leven
aan niemand hoeven geven,
wij ongehuwde moeders
van het stilste teerste kind,
altijd maar op laatste dagen
van de ene zoon die wél is voortgeplant
maar niet uit ons komt voort gekropen,
zie, zelfs ik die niet meer bloedt
bleef broeds op u. Eitje Pasen ben ik
achter in de tuin verstopt,
van Onze Lieve Heer ben ik
het neuriënde graf.
Wij zussen van Clarisse
zijn van de binnenstad de ziel,
een diepe buik is Amsterdam
met ons daar biddend midden in.
Wij zijn het oog van de orkaan.
Wij zijn het laagste punt,
de doorgebroken vijand
daalt kolkend op ons aan.
Mannenvloed golft joelend
op onze ongebruikte buiken af.
Er is geen sterveling die voelt, hier, hier,
hoe u beweegt, zelfs wij die dragen niet.
U alleen, u, lieve, met uw heel precies
op onze navels neergelegde handpalm
weet welke maand wij zijn, u hebt ons
uitgerekend en u kent ons uur.
Zachte warme buik is Amsterdam
met ons Clarissen biddend binnenin.
Van alle nacht is deze nacht de zachtste,
Kerstnacht schoner dan de dagen, o,
holst van heel het uitgezongen jaar,
hartje kloppend in de diepste schoot,
moet heus mijn uitgedorde buik straks
worden opgespoord en opgebruikt -
komt als wij zijn genomen echt
de vijand klaar - zal het zo zijn
komt in uw uitgerekend uur, o lieve lief,
de overwinnaar aan zijn eindelijk gerief?
Rei van aanstaande moeders
Luister, moeders, houd je adem in,
tot achter in de achterhuizen
kun je de Zuiderzee nu horen ruisen,
want de vijand heeft zich omgedraaid.
Druk je oor nu tegen deze stenen buik,
de muren van de Nieuwe Kerk,
en hoor hoe onze lieve vrouwe
steunt en zucht en kreunt en kermt,
want de vijand is geweken.
Vrouwe laat je water stromen,
al je vliezen mogen breken.
Weg de tenten vol met wapens,
stil en leeg de ommelanden,
je kunt de ganzen horen grazen,
want de vijand is geweken,
weg hun paarden briezend 's nachts.
Lieve vrouwe vang je weeën,
heus je schoot wordt wijd en groot,
de vijand is van hier gevlogen,
geef je over aan je barensnood.
U komt er aan, u bent op weg,
maar voor u krijten gaat dat u er bent
sterft onze vrouwe eerst de moord,
omdat u helemaal bestaat uit mens,
een mens bent u, kleddernaakt te baren
nu de vijand zich heeft omgedraaid.
Warm als een stal wordt nu de kerk,
de os staat klaar om u tot kind te likken,
wij gaan naar binnen, u bent wellekome,
verdwenen is de vijand in de stille nacht.
Alle kaarsen worden aangestoken,
uw stro geschud, het linnen wit en zacht
om u voorzichtig in te winden,
al nooit tevoren wordt op u gewacht.
Rei van pas bevallen moeders
O Kerstnacht, het is nu
het uur van bevallen,
uw mama, Maria,
is vol van ontsluiting,
haar weeën verwijden
haar meer dan zij nog kan
verdragen, bezwijkend,
een sluisdeur gekraakt door
een stormvloed een Noordzee,
en u kwam ontketend
naar buiten gedreven,
als wrakhout op golven
gesleurd en gesmakt in
de branding, haar monding
een wijdopen slufter,
een bres in de wering,
een eiland, een duintje,
zo spoelde zij hene,
uw moeder, verdween zij
volstrekt in de weeën,
het kon haar niet schelen
wie of zij nog baarde,
al wist zij dit moet wel
mijn God zijn, mijn alles
die alles doorboort, zelfs
het liefste het zachtste
doet rijten, u perste
naar buiten, u moest door
haar heen als de vijand
die aan komt gedreund door
de straten de stegen
de gloppen, hij bonst op
de huizen het klooster
de kerkdeur, geboren
wordt u als een vuist uit
een meisje, maar eenmaal
ter wereld, ach hemel,
hoe hangt u te druipen,
kletsnat als een vis aan
de haak, aan de streng uit
uw navel, een visje
dat hapt naar wat water,
naar tepel, ach wrakhout
gesmakt op een vloedlijn,
zoogdiertje gelegd in
een voerbak, u was maar
een rompje, toen u werd
geboren, want eenmaal
op aarde - o Kerstnacht
o vijand die nadert
en nadert en nadert -
ach eenmaal op aarde,
volslagen in handen,
van stervers was u, u
de zwakste van allen.
Ontredderd wij mensen,
want u bent niet meer dan
een pluisje een duintje,
wat bent u voornemens,
wat is hier het plan van,
u bent de verwachte -
maar hoe dan, maar hoe dan?